Adrie van Sluijs en Adrie de Wolf uit Grijpskerke waren tijdens de bombardementen op Westkapelle in 1944, 10 jaar oud. Samen hebben ze de eerste fosforbommen zien vallen op de zeedijk bij Westkapelle.Een filmpje hier over kunt u bekijken door op de
volgende titel te klikken .
volgende titel te klikken .
Ooggetuigen over bombardement Westkapelle
Toen de tweede wereldoorlog uitbrak was ik: Adrie van Sluijs, 6 jaar oud. Op die bewuste morgen stond mijn moeder (Kee) Cornelia van Sluijs-Dingemanse met de buurvrouw Sanne Krijger-Poppe te praten in de Jacob Catsstraat te Grijpskerke, ik stond daar bij. Ze waren aan het praten over de oorlog die was uitgebroken, ze huilden alle twee, want ze hadden ieder een zoon in dienst. In Dishoek waren ze gelegerd, bij de kanonnen. Die hoorde je bij ons op het dorp schieten, ik was erg onder de indruk.
Een paar dagen later kwamen er Nederlandse soldaten op ons dorp. Bij ons thuis kregen we vier soldaten ingekwartierd. Een van die soldaten kwam uit Breda en heette Prins, die soldaat nam een jong hondje mee, genaamd Breda. Toen de soldaten weer weg moesten naar het front kreeg ik het hondje, daar was ik erg blij mee.
Op een dag speelden ik en mijn broer Lein buiten, op dat moment gooiden ze bommen op Middelburg, alles stond in brand. Mijn moeder zij tegen ons: je hebben met stof (grond) gegooid op de teeltuin, maar wij zeiden dat hebben we niet gedaan. Later bleek dat dit roet was van de brand in Middelburg door het bombardement.
Nederland gaf zich over, ongeveer een week later kwamen er Duitsers op het dorp. De school werd gevorderd en ze plunderden van alles, ook werden er huizen gevorderd. Heel wat mensen moesten weg naar Brabant naar het plaatsje Schijf. Mijn broer Izaak werd ook krijgsgevangen gemaakt, en moest naar Breda, daar werden ze onder gebracht in een grote sporthal. Na een week werden ze vrij gelaten, mijn broer ging op de schelde te Vlissingen werken. Later moesten ze weer naar Breda, vanaf daar zouden ze door naar Duitsland moeten om daar te werk gesteld te worden. Eerst vroegen ze wat je werk was, mijn broer vertelde ze dat hij op de schelde werkte in de scheepsbouw. Hij werkte dus al voor de Duitsers en mocht naar huis.
Hier op Grijpskerke werden overal barakken gebouwd voor oorlogsspul, ze werden gebouwd door de TOD, dat was een bedrijf van de Duitsers. Bij munnikenhof stonden wel drie van die barakken, ze zetten een jaartal op het dak bijvoorbeeld 1870, zodat het leek op een boerenschuur. Dit werd gedaan om de Engelse jagers te misleiden.
Wanneer de Duitsers hier kwamen waren ze met grote vrachtwagens, alles was motorisch. In de Noordstraat was een keukenwagen van de Duitsers, daar stonden we vaak bij te kijken, het rook daar heerlijk. Rondom de kerkring waren allemaal grote betonnen bakken voor drinkwater, ongeveer 10 a 12 stuks.
De Duitse soldaten marcheerden regelmatig door het dorp, ze konden goed zingen, het ging als volgt: Die Ahuila die Hoehassa die acste Compagnie AHA AHA…
Toen liep ik als jongen mee, ineens trok een Duitser mij in de groep soldaten en marcheerde ik mee, wat ik wel leuk vond.
Er is ook een Engelse jager neer geschoten bij de Ravensteinse baan, het was een buiklanding. De piloot kwam er goed vanaf, wij gingen daar kijken, het was net rond de Oogsttijd. Er was een heel spoor door de tarwe. De jager hebben ze gedemonteerd en op een grote vrachtwagen weg gevoerd naar Duitsland.
Er waren hier ook steeds luchtgevechten met Engelse jagers en bommenwerpers, er vielen wel eens scherven. Aan de Middelburgseweg woonde Jaap Willemse, die is om het leven gekomen, er was net een luchtgevecht en hij stond achter het varkenshok. Hij stond daar goed, maar hij keek even van achter de muur aan de zijkant en werd getroffen door een scherf en was opslag dood.
De Duitsers waren aan het oefenen met losse flodders, ik zat er gewoon naast en raapte de hulzen op, ze waren nog warm, je brandde je handen eraan. Ik spaarde die hulzen en deed die in houders en zette ze achter elkaar en daarna gooide ik ze om, ik had er honderden. De Duitsers waren op een keer ook aan het oefenen in de Karnemelkstraat, nu de Beertastraat.
Ze trokken een wagen door de straat, en gooiden rookbommen, mijn broer Lein en ik stonden te kijken,
we moesten vluchten want we kregen het erg benauwd van die rook. De Duitsers deden daarom gasmaskers op. Ook werden er fietsen en paard en wagens gevorderd.
Het was al diep in oorlog toen er ’s nachts Engelse bommenwerpers vlogen over naar Duitsland vlogen, het dreunde wel een halve nacht, dat was erg angstig.
Er reden nogal eens colonnes Duitsers door de straat, met vrachtauto’s en gevechtswagens, deze waren half rups. Later waren er meer colonnes met paarden en wagens, dat waren Poolse paarden en wagens, je zag toen al dat het niet goed ging met het Duitse leger. Toen stopte de colonne in de straat en kregen alle mensen in de straat inkwartiering. Bij ons kwamen 4 soldaten, 2 Polen en 2 Duitsers, de Polen moesten mee vechten deden ze dat niet dan kregen ze de kogel. Die 4 soldaten waren 1 nacht bij ons om te slapen en we moesten ze te eten geven. Ze waren best vriendelijk, een Duitser zei tegen mijn vader: de oorlog is niet Koed!
Ik zat op een dag in een droge sloot te spelen toen er een Duitse colonne langs kwam, allemaal paarden met Poolse karren. Er was een wagen vol met Duits zuurbrood, een Duitser gooide een brood naar mij, er waren dus ook goede soldaten en we hebben er lekker van gegeten en de rest ging naar de kippen.
Een keer heb ik het mee gemaakt dat we bij een mitrailleur post stonden te kijken, toen er een Engelse jager overkwam. Er werd hevig geschoten, wij doken weg we kwamen er goed vanaf. Mijn broer Frans moest naar Duitsland, hij moest in een oorlogsfabriek gaan werken. Hij maakte van alles mee: bombardementen, de slaapbarakken die in brand vlogen en nu had hij niets meer. Na de oorlog is hij weer terug gekomen naar Grijpskerke, gelukkig had hij het overleefd. Wel had hij TBC en was ondervoed.
In de oorlog is ook een jongen gedood in Grijpskerke, zijn naam was Piet Maljers en woonde in de Noordstraat en was 13 jaar. Hij deed een geweerkogel (scherp) in de bankschroef en sloeg erop, de kogel ontplofte, een stuk scherf vloog in zijn slagader van zijn keel. Ik heb die jongen zo op straat zien liggen, het was overal bloed wat je zag, zijn hoofd lag op een kussen. Later kwam de ziekenauto en namen ze hem mee naar het ziekenhuis, voor Middelburg was hij al overleden. Toen konden ze nog niet zoveel eerste hulp bieden in de ziekenauto. Het was een Duitse kogel, dus de schuld lag daar ook wegens het niet goed opruimen van de munitie. De Duitsers legden wel kransen op het graf.
Op Poppendamme had een jongen, Jan Poppe, een granaat gevonden, hij moest alleen thuis oppassen want zijn vader en moeder waren naar de kerk. Hij stuurde zijn broertjes en zusjes naar beneden en ging de granaat uit elkaar halen, maar helaas het ontplofte. Al zijn ingewanden lagen eruit, zijn vader en moeder zijn uit de kerk gehaald, deze hebben nog even kunnen praten met hem en toen is hij overleden.
In het huis naast ons huis zat het vol met Duitsers, ze hadden die dag feest, ze kregen snaps want de andere dag moesten ze naar Oostfront. Zingen deden ze geweldig maar ineens viel het stil. Vader zei: dat is raar, en ging eens naar buiten kijken en zag toen het huis van de bakker in de brand staan. De Duitsers hielpen ook met blussen en zaten al op het dak en hakten met een bijl gaten in het dak, de brandweer kwam er ook aan, het water kwam uit de brandpunt maar er kwam steeds geen water uit. Bakker Jo Rotte stond bij de hoofdkraan en zei dat die open stond, maar nog steeds kwam er geen water uit. Ze gingen kijken en de kraan stond nog dicht wat erg verdacht was, hij was een collega bakker. Vader moest daarom opgeven hoeveel eierkolen hij nog had, als je er nog had kreeg je niets. Daarom maakten vader en een broer van mij ’s avonds een diepe put in de kippenloop en gooiden in het donker alle eierkolen erin, ik mocht dit niet weten, maar de kippen krauwden in de grond en af en toe kwamen er wel een eierkolen boven. Moeder zei dan tegen me: raap die eierkolen is op en doe ze in een oude pan, dat deed ik. Later moest ik dit weer doen en toen hadden de kippen een heel gat in de grond gekrauwd, ik raapte en raapte en ging toen naar moeder en zei, we zijn rijk want we hebben een kolenmijn in het kippenhok waarop mijn moeder antwoordde dat ik mijn mond moest houden omdat anders de Duitsers ons mee namen.
Het hele dorp was onder de Duitsers bedolven, overal zaten ze, in schuren met paarden en in de huizen zaten ze zelfs. Iedereen moest gefotografeerd worden voor een persoonsbewijs, in een oude kerkbank, waar 10 mensen op rij zaten.
’s Avonds moest ook alles verduisterd worden in de oorlog.
Op een zaterdag morgen kwam ik uit de winkel de Jacob Catsstraat in met een tas boodschappen. Toen hoorde ik een oorverdovend geluid, het donderde gewoon. Zoiets had ik nog nooit gehoord, ik schrok me rot en zag in de lucht een soort sigaar met vuur er achter, ik dook met boodschappen en al onder een haag. De zondagmorgen kwamen de volgende 2, het waren de V1’s die op London waren gericht, we waren erg bang. Ze werden bij Serooskerke gelanceerd, maar de Duitsers roken onraad en verplaatsten ze naar Schouwen-Duiveland. De V1’s kwamen nog wel over maar waren nu al veel hoger in de lucht en dat gaf minder geluid.
Op een dag ging ik met Adrie de Wolf naar Molenbaai om een kar met gras voor de geiten, we hadden net een halve kar met gras. Toen zag ik een groot vliegtuig heel laag vliegen, een lancaster. Er kwamen steeds meer van die grote vliegtuigen aangevlogen. Het waren bommenwerpers, ik zei tegen Adrie de Wolf: we moeten snel weg naar huis, want ze komen de dijk kapot gooien. We renden naar huis en de dijk bij Westkapelle was kapot gegooid. We hadden voor het bombardement al strooibiljetten gelezen, die hadden ze uit een vliegtuig gegooid, waarop stond dat we weg moesten omdat de dijken kapot gegooid zouden worden. Maar waar moest je naartoe? Er kwam niet genoeg water door het gat bij Westkapelle, dus bombardeerden ze de dijk bij Veere ook, daar kregen we meer water van, veel zelfs.
Op een morgen zaten we te eten vader, moeder mijn broers Izak en Lein en ik zelf zaten aan tafel. In eens stond er een Duitse groene Polizei voor het raam en hij keek naar binnen. Begeleid door 2 gewapende soldaten. We konden niet meer weg, en ze brulden: doe die deur open! Polizei! Wij schrokken natuurlijk, mijn vader at gewoon door, de soldaat wees naar de boter op tafel en zei: roomboter waarop mijn vader antwoorden, nee geitenboter. Mijn vader en broer Izak moesten mee, alle mannen op het dorp werden opgepakt en moesten mee komen naar het gemeentehuis, er lagen daar wel honderd schoppen en spaden. Iedereen moest er een pakken en toen in de gereed staande leger auto’s gaan zitten of staan, het waren wel 2 grote auto’s vol met mannen.
Ze reden richting Poppendamme, en daar moesten ze dijkjes gaan bouwen tegen het zeewater, het water kwam hoger en hoger, het hielp helemaal niets.
Alles liep onder, ook rond om Grijpskerke was alles onderwater, alleen de kerkring was nog droog. Wij zaten thuis warm te eten, er waren ook mensen uit Buttinge bij ons, Maarten van Oosten met zijn vrouw en 3 kinderen. Die waren gevlucht voor het water. We waren net klaar met eten toen het zeewater binnen kwam, de pannen dreven door de kamer. We gingen met z’n allen op de zolder zitten, daar had vader een gat in de schoorsteen gemaakt. De kachel werd boven gezet en zo hadden we weer warmte. We zaten rond een oude thee kist met een kaars erop, dat was ons licht. Er waren ook mensen die helemaal geen licht hadden. De familie van Oosten ging de andere dag weer weg naar het dorp. Het was te nauw op zolder, alles stond onder zeewater, de straten en de akkers. Vader maakte een vlot, dus vaarden we naar het dorp. Op een dag liep ik op het dorp, toen kwam er een groot vliegtuig over, een lancaster hij scheerde laag over het dorp. Je zag de piloot en de bemanning zitten, het was paniek op het dorp, de mensen renden weg, de school in. Maar ik ging er niet in, dat was te link als hij op de school zou neer stortten. Het vliegtuig zwenkte weg richting Buttinge ik keek hem na, en even later stortte hij neer, het water spatte hoog boven de bomen, de bemanning was opslag dood. Dat was natuurlijk heel erg triest.
Alle dieren moesten weg naar het dorp: varkens, kippen, koeien en geiten. Het hele dorp stond vol, veel van die dieren werden later naar Middelburg gevaren met een groot vlot.
Op een nacht werd het dorp beschoten door Engelse schepen die voor de kust van Walcheren lagen. Je hoorde de granaten overgaan, een fluitend geluid was dit. Als ze ontploften dreunde het verschrikkelijk, het hele huis trilde en de klok ging kapot door de luchtdruk. Ze schoten twee kanten op, we hoorden aan het geluid of de granaten op het dorp terecht kwamen. Mijn broer Izak stak zijn hoofd door het zolderraam om naar buiten te kijken, net op dat moment ontplofte er een granaat. Hij schreeuwde: het slaat in! Maar dat leek maar zo door de knal en de luchtdruk, hij kwam er goed vanaf.
We vluchten naar beneden en gingen in de bedstee zitten, vader liep op zijn gemak rond de tafel door het water. Er was nog een neef van ons in huis, Adrie Marijs.
Hij was niet zo bang, want hij had al meer mee gemaakt, die waren naar Westhof ( Oostkapelle ) gevlucht voor het water van Grijpskerke.
Maar daar was ook oorlogsgeweld, bommenwerpers vlogen laag over aan de kust, mijn oom en tante hadden 8 kinderen, 4 bleven er in het kasteel anderen vluchten het bos in, want ze dachten straks gooien ze bommen op Westhove maar dat gebeurde niet. Er vielen wel bommen in het bos, ze gingen plat op hun buik liggen tegen de bommenregen, alle 4 zijn ze gedood. Ze hadden geen schram, de longen waren gebarsten door de luchtdruk. Maar ze hadden ook nog een klein zusje mee genomen, die lag bij mijn Neef Ko onder zijn lichaam, vandaar dat zij het overleefd heeft. De namen van de omgekomen zijn: Ko Marijs, Bets Marijs, Coba Marijs en Laurien Marijs, dit was heel erg.
Ze zijn op Grijpskerke begraven, ze kwamen in vier kleine bootjes en zijn op het kerkhof bij de kerk begraven, daar lag het nog droog, er is nog een gemetseld graf.
De beschieting op Grijpskerke ging ’s nachts gewoon door. Er waren twee doden te betreuren, namelijk: Jan Broeke zoon van de schoenmaker, hij keek door het zolderraam naar buiten op dat moment was er een inslaande granaat in de buurt, en hij werd geraakt door een scherf. En Sonja Modderman was gesneuveld, dit was de dochter van de dokter, hij heeft een hele nacht geprobeerd om zijn dochter in leven te houden, dit was niet gelukt.
De beschieting is gestopt. Nadat Joos Stroo per kano naar bevrijd Domburg vaarde, en ze daar op de hoogte stelde dat er hier niets meer was. Toen is er een bericht verstuurd naar het slagschip.
De Duitsers waren gevlucht voor het water. Wij woonden in de Jacob Catstraat, vader was een handige man die wat kon, hij maakte een vlot zodat we per vlot naar en van het dorp konden varen. Ook had hij een steiger in huis gemaakt, wat mooi van pas kwam zodat mijn moeder nog steeds brood in de oven kon bakken. De oven werd gestookt met musters dit is een ander woord voor takkenbos. Ze bakte zes broden, die waren 2 kilogram per stuk, heerlijk brood was het. Het hout lag buiten op een stapel, maar op een nacht was er springtij en dreef de stapel met hout weg ( de musterstepel ). Dus het bakken was gebeurd.
Duitsland had de oorlog verloren.
Mijn grootmoeder was een Westkapelse, daar was mijn vader best trots op, ze hete ( Kee ) Cornelia Daane en woonde in Koestraat, ze vertelde altijd als de Westkapelse dijk doorbreekt staat het water tot aan de top van de Lange Jan, zo erg was het gelukkig niet.
In de watertijd visten wij op garnalen, we deden dit met rieten aardappelmanden met een touw eraan en dan slepen boven een sloot. Je moest erg oppassen want je zag niet precies waar de sloot was, de weg stond ook onderwater, ongeveer 75 centimeter. Ik deed dit samen met een vriend genaamd : Adrie de Wolf , we vingen er heel wat. We kookten ze op het hout gestookte fornuis, ze waren heerlijk.
Nederland was bevrijd, hier kwamen ook Ducks met Engelse soldaten een kijkje nemen. Er liepen heel wat lieden met een band rond de arm, O.D. stond erop. Ze droegen ook een geweer en voelden zichzelf heel wat. De dijken werden weer gemaakt, het water eruit gepompt en Walcheren kon aan de weder opbouw beginnen.
Een paar dagen later kwamen er Nederlandse soldaten op ons dorp. Bij ons thuis kregen we vier soldaten ingekwartierd. Een van die soldaten kwam uit Breda en heette Prins, die soldaat nam een jong hondje mee, genaamd Breda. Toen de soldaten weer weg moesten naar het front kreeg ik het hondje, daar was ik erg blij mee.
Op een dag speelden ik en mijn broer Lein buiten, op dat moment gooiden ze bommen op Middelburg, alles stond in brand. Mijn moeder zij tegen ons: je hebben met stof (grond) gegooid op de teeltuin, maar wij zeiden dat hebben we niet gedaan. Later bleek dat dit roet was van de brand in Middelburg door het bombardement.
Nederland gaf zich over, ongeveer een week later kwamen er Duitsers op het dorp. De school werd gevorderd en ze plunderden van alles, ook werden er huizen gevorderd. Heel wat mensen moesten weg naar Brabant naar het plaatsje Schijf. Mijn broer Izaak werd ook krijgsgevangen gemaakt, en moest naar Breda, daar werden ze onder gebracht in een grote sporthal. Na een week werden ze vrij gelaten, mijn broer ging op de schelde te Vlissingen werken. Later moesten ze weer naar Breda, vanaf daar zouden ze door naar Duitsland moeten om daar te werk gesteld te worden. Eerst vroegen ze wat je werk was, mijn broer vertelde ze dat hij op de schelde werkte in de scheepsbouw. Hij werkte dus al voor de Duitsers en mocht naar huis.
Hier op Grijpskerke werden overal barakken gebouwd voor oorlogsspul, ze werden gebouwd door de TOD, dat was een bedrijf van de Duitsers. Bij munnikenhof stonden wel drie van die barakken, ze zetten een jaartal op het dak bijvoorbeeld 1870, zodat het leek op een boerenschuur. Dit werd gedaan om de Engelse jagers te misleiden.
Wanneer de Duitsers hier kwamen waren ze met grote vrachtwagens, alles was motorisch. In de Noordstraat was een keukenwagen van de Duitsers, daar stonden we vaak bij te kijken, het rook daar heerlijk. Rondom de kerkring waren allemaal grote betonnen bakken voor drinkwater, ongeveer 10 a 12 stuks.
De Duitse soldaten marcheerden regelmatig door het dorp, ze konden goed zingen, het ging als volgt: Die Ahuila die Hoehassa die acste Compagnie AHA AHA…
Toen liep ik als jongen mee, ineens trok een Duitser mij in de groep soldaten en marcheerde ik mee, wat ik wel leuk vond.
Er is ook een Engelse jager neer geschoten bij de Ravensteinse baan, het was een buiklanding. De piloot kwam er goed vanaf, wij gingen daar kijken, het was net rond de Oogsttijd. Er was een heel spoor door de tarwe. De jager hebben ze gedemonteerd en op een grote vrachtwagen weg gevoerd naar Duitsland.
Er waren hier ook steeds luchtgevechten met Engelse jagers en bommenwerpers, er vielen wel eens scherven. Aan de Middelburgseweg woonde Jaap Willemse, die is om het leven gekomen, er was net een luchtgevecht en hij stond achter het varkenshok. Hij stond daar goed, maar hij keek even van achter de muur aan de zijkant en werd getroffen door een scherf en was opslag dood.
De Duitsers waren aan het oefenen met losse flodders, ik zat er gewoon naast en raapte de hulzen op, ze waren nog warm, je brandde je handen eraan. Ik spaarde die hulzen en deed die in houders en zette ze achter elkaar en daarna gooide ik ze om, ik had er honderden. De Duitsers waren op een keer ook aan het oefenen in de Karnemelkstraat, nu de Beertastraat.
Ze trokken een wagen door de straat, en gooiden rookbommen, mijn broer Lein en ik stonden te kijken,
we moesten vluchten want we kregen het erg benauwd van die rook. De Duitsers deden daarom gasmaskers op. Ook werden er fietsen en paard en wagens gevorderd.
Het was al diep in oorlog toen er ’s nachts Engelse bommenwerpers vlogen over naar Duitsland vlogen, het dreunde wel een halve nacht, dat was erg angstig.
Er reden nogal eens colonnes Duitsers door de straat, met vrachtauto’s en gevechtswagens, deze waren half rups. Later waren er meer colonnes met paarden en wagens, dat waren Poolse paarden en wagens, je zag toen al dat het niet goed ging met het Duitse leger. Toen stopte de colonne in de straat en kregen alle mensen in de straat inkwartiering. Bij ons kwamen 4 soldaten, 2 Polen en 2 Duitsers, de Polen moesten mee vechten deden ze dat niet dan kregen ze de kogel. Die 4 soldaten waren 1 nacht bij ons om te slapen en we moesten ze te eten geven. Ze waren best vriendelijk, een Duitser zei tegen mijn vader: de oorlog is niet Koed!
Ik zat op een dag in een droge sloot te spelen toen er een Duitse colonne langs kwam, allemaal paarden met Poolse karren. Er was een wagen vol met Duits zuurbrood, een Duitser gooide een brood naar mij, er waren dus ook goede soldaten en we hebben er lekker van gegeten en de rest ging naar de kippen.
Een keer heb ik het mee gemaakt dat we bij een mitrailleur post stonden te kijken, toen er een Engelse jager overkwam. Er werd hevig geschoten, wij doken weg we kwamen er goed vanaf. Mijn broer Frans moest naar Duitsland, hij moest in een oorlogsfabriek gaan werken. Hij maakte van alles mee: bombardementen, de slaapbarakken die in brand vlogen en nu had hij niets meer. Na de oorlog is hij weer terug gekomen naar Grijpskerke, gelukkig had hij het overleefd. Wel had hij TBC en was ondervoed.
In de oorlog is ook een jongen gedood in Grijpskerke, zijn naam was Piet Maljers en woonde in de Noordstraat en was 13 jaar. Hij deed een geweerkogel (scherp) in de bankschroef en sloeg erop, de kogel ontplofte, een stuk scherf vloog in zijn slagader van zijn keel. Ik heb die jongen zo op straat zien liggen, het was overal bloed wat je zag, zijn hoofd lag op een kussen. Later kwam de ziekenauto en namen ze hem mee naar het ziekenhuis, voor Middelburg was hij al overleden. Toen konden ze nog niet zoveel eerste hulp bieden in de ziekenauto. Het was een Duitse kogel, dus de schuld lag daar ook wegens het niet goed opruimen van de munitie. De Duitsers legden wel kransen op het graf.
Op Poppendamme had een jongen, Jan Poppe, een granaat gevonden, hij moest alleen thuis oppassen want zijn vader en moeder waren naar de kerk. Hij stuurde zijn broertjes en zusjes naar beneden en ging de granaat uit elkaar halen, maar helaas het ontplofte. Al zijn ingewanden lagen eruit, zijn vader en moeder zijn uit de kerk gehaald, deze hebben nog even kunnen praten met hem en toen is hij overleden.
In het huis naast ons huis zat het vol met Duitsers, ze hadden die dag feest, ze kregen snaps want de andere dag moesten ze naar Oostfront. Zingen deden ze geweldig maar ineens viel het stil. Vader zei: dat is raar, en ging eens naar buiten kijken en zag toen het huis van de bakker in de brand staan. De Duitsers hielpen ook met blussen en zaten al op het dak en hakten met een bijl gaten in het dak, de brandweer kwam er ook aan, het water kwam uit de brandpunt maar er kwam steeds geen water uit. Bakker Jo Rotte stond bij de hoofdkraan en zei dat die open stond, maar nog steeds kwam er geen water uit. Ze gingen kijken en de kraan stond nog dicht wat erg verdacht was, hij was een collega bakker. Vader moest daarom opgeven hoeveel eierkolen hij nog had, als je er nog had kreeg je niets. Daarom maakten vader en een broer van mij ’s avonds een diepe put in de kippenloop en gooiden in het donker alle eierkolen erin, ik mocht dit niet weten, maar de kippen krauwden in de grond en af en toe kwamen er wel een eierkolen boven. Moeder zei dan tegen me: raap die eierkolen is op en doe ze in een oude pan, dat deed ik. Later moest ik dit weer doen en toen hadden de kippen een heel gat in de grond gekrauwd, ik raapte en raapte en ging toen naar moeder en zei, we zijn rijk want we hebben een kolenmijn in het kippenhok waarop mijn moeder antwoordde dat ik mijn mond moest houden omdat anders de Duitsers ons mee namen.
Het hele dorp was onder de Duitsers bedolven, overal zaten ze, in schuren met paarden en in de huizen zaten ze zelfs. Iedereen moest gefotografeerd worden voor een persoonsbewijs, in een oude kerkbank, waar 10 mensen op rij zaten.
’s Avonds moest ook alles verduisterd worden in de oorlog.
Op een zaterdag morgen kwam ik uit de winkel de Jacob Catsstraat in met een tas boodschappen. Toen hoorde ik een oorverdovend geluid, het donderde gewoon. Zoiets had ik nog nooit gehoord, ik schrok me rot en zag in de lucht een soort sigaar met vuur er achter, ik dook met boodschappen en al onder een haag. De zondagmorgen kwamen de volgende 2, het waren de V1’s die op London waren gericht, we waren erg bang. Ze werden bij Serooskerke gelanceerd, maar de Duitsers roken onraad en verplaatsten ze naar Schouwen-Duiveland. De V1’s kwamen nog wel over maar waren nu al veel hoger in de lucht en dat gaf minder geluid.
Op een dag ging ik met Adrie de Wolf naar Molenbaai om een kar met gras voor de geiten, we hadden net een halve kar met gras. Toen zag ik een groot vliegtuig heel laag vliegen, een lancaster. Er kwamen steeds meer van die grote vliegtuigen aangevlogen. Het waren bommenwerpers, ik zei tegen Adrie de Wolf: we moeten snel weg naar huis, want ze komen de dijk kapot gooien. We renden naar huis en de dijk bij Westkapelle was kapot gegooid. We hadden voor het bombardement al strooibiljetten gelezen, die hadden ze uit een vliegtuig gegooid, waarop stond dat we weg moesten omdat de dijken kapot gegooid zouden worden. Maar waar moest je naartoe? Er kwam niet genoeg water door het gat bij Westkapelle, dus bombardeerden ze de dijk bij Veere ook, daar kregen we meer water van, veel zelfs.
Op een morgen zaten we te eten vader, moeder mijn broers Izak en Lein en ik zelf zaten aan tafel. In eens stond er een Duitse groene Polizei voor het raam en hij keek naar binnen. Begeleid door 2 gewapende soldaten. We konden niet meer weg, en ze brulden: doe die deur open! Polizei! Wij schrokken natuurlijk, mijn vader at gewoon door, de soldaat wees naar de boter op tafel en zei: roomboter waarop mijn vader antwoorden, nee geitenboter. Mijn vader en broer Izak moesten mee, alle mannen op het dorp werden opgepakt en moesten mee komen naar het gemeentehuis, er lagen daar wel honderd schoppen en spaden. Iedereen moest er een pakken en toen in de gereed staande leger auto’s gaan zitten of staan, het waren wel 2 grote auto’s vol met mannen.
Ze reden richting Poppendamme, en daar moesten ze dijkjes gaan bouwen tegen het zeewater, het water kwam hoger en hoger, het hielp helemaal niets.
Alles liep onder, ook rond om Grijpskerke was alles onderwater, alleen de kerkring was nog droog. Wij zaten thuis warm te eten, er waren ook mensen uit Buttinge bij ons, Maarten van Oosten met zijn vrouw en 3 kinderen. Die waren gevlucht voor het water. We waren net klaar met eten toen het zeewater binnen kwam, de pannen dreven door de kamer. We gingen met z’n allen op de zolder zitten, daar had vader een gat in de schoorsteen gemaakt. De kachel werd boven gezet en zo hadden we weer warmte. We zaten rond een oude thee kist met een kaars erop, dat was ons licht. Er waren ook mensen die helemaal geen licht hadden. De familie van Oosten ging de andere dag weer weg naar het dorp. Het was te nauw op zolder, alles stond onder zeewater, de straten en de akkers. Vader maakte een vlot, dus vaarden we naar het dorp. Op een dag liep ik op het dorp, toen kwam er een groot vliegtuig over, een lancaster hij scheerde laag over het dorp. Je zag de piloot en de bemanning zitten, het was paniek op het dorp, de mensen renden weg, de school in. Maar ik ging er niet in, dat was te link als hij op de school zou neer stortten. Het vliegtuig zwenkte weg richting Buttinge ik keek hem na, en even later stortte hij neer, het water spatte hoog boven de bomen, de bemanning was opslag dood. Dat was natuurlijk heel erg triest.
Alle dieren moesten weg naar het dorp: varkens, kippen, koeien en geiten. Het hele dorp stond vol, veel van die dieren werden later naar Middelburg gevaren met een groot vlot.
Op een nacht werd het dorp beschoten door Engelse schepen die voor de kust van Walcheren lagen. Je hoorde de granaten overgaan, een fluitend geluid was dit. Als ze ontploften dreunde het verschrikkelijk, het hele huis trilde en de klok ging kapot door de luchtdruk. Ze schoten twee kanten op, we hoorden aan het geluid of de granaten op het dorp terecht kwamen. Mijn broer Izak stak zijn hoofd door het zolderraam om naar buiten te kijken, net op dat moment ontplofte er een granaat. Hij schreeuwde: het slaat in! Maar dat leek maar zo door de knal en de luchtdruk, hij kwam er goed vanaf.
We vluchten naar beneden en gingen in de bedstee zitten, vader liep op zijn gemak rond de tafel door het water. Er was nog een neef van ons in huis, Adrie Marijs.
Hij was niet zo bang, want hij had al meer mee gemaakt, die waren naar Westhof ( Oostkapelle ) gevlucht voor het water van Grijpskerke.
Maar daar was ook oorlogsgeweld, bommenwerpers vlogen laag over aan de kust, mijn oom en tante hadden 8 kinderen, 4 bleven er in het kasteel anderen vluchten het bos in, want ze dachten straks gooien ze bommen op Westhove maar dat gebeurde niet. Er vielen wel bommen in het bos, ze gingen plat op hun buik liggen tegen de bommenregen, alle 4 zijn ze gedood. Ze hadden geen schram, de longen waren gebarsten door de luchtdruk. Maar ze hadden ook nog een klein zusje mee genomen, die lag bij mijn Neef Ko onder zijn lichaam, vandaar dat zij het overleefd heeft. De namen van de omgekomen zijn: Ko Marijs, Bets Marijs, Coba Marijs en Laurien Marijs, dit was heel erg.
Ze zijn op Grijpskerke begraven, ze kwamen in vier kleine bootjes en zijn op het kerkhof bij de kerk begraven, daar lag het nog droog, er is nog een gemetseld graf.
De beschieting op Grijpskerke ging ’s nachts gewoon door. Er waren twee doden te betreuren, namelijk: Jan Broeke zoon van de schoenmaker, hij keek door het zolderraam naar buiten op dat moment was er een inslaande granaat in de buurt, en hij werd geraakt door een scherf. En Sonja Modderman was gesneuveld, dit was de dochter van de dokter, hij heeft een hele nacht geprobeerd om zijn dochter in leven te houden, dit was niet gelukt.
De beschieting is gestopt. Nadat Joos Stroo per kano naar bevrijd Domburg vaarde, en ze daar op de hoogte stelde dat er hier niets meer was. Toen is er een bericht verstuurd naar het slagschip.
De Duitsers waren gevlucht voor het water. Wij woonden in de Jacob Catstraat, vader was een handige man die wat kon, hij maakte een vlot zodat we per vlot naar en van het dorp konden varen. Ook had hij een steiger in huis gemaakt, wat mooi van pas kwam zodat mijn moeder nog steeds brood in de oven kon bakken. De oven werd gestookt met musters dit is een ander woord voor takkenbos. Ze bakte zes broden, die waren 2 kilogram per stuk, heerlijk brood was het. Het hout lag buiten op een stapel, maar op een nacht was er springtij en dreef de stapel met hout weg ( de musterstepel ). Dus het bakken was gebeurd.
Duitsland had de oorlog verloren.
Mijn grootmoeder was een Westkapelse, daar was mijn vader best trots op, ze hete ( Kee ) Cornelia Daane en woonde in Koestraat, ze vertelde altijd als de Westkapelse dijk doorbreekt staat het water tot aan de top van de Lange Jan, zo erg was het gelukkig niet.
In de watertijd visten wij op garnalen, we deden dit met rieten aardappelmanden met een touw eraan en dan slepen boven een sloot. Je moest erg oppassen want je zag niet precies waar de sloot was, de weg stond ook onderwater, ongeveer 75 centimeter. Ik deed dit samen met een vriend genaamd : Adrie de Wolf , we vingen er heel wat. We kookten ze op het hout gestookte fornuis, ze waren heerlijk.
Nederland was bevrijd, hier kwamen ook Ducks met Engelse soldaten een kijkje nemen. Er liepen heel wat lieden met een band rond de arm, O.D. stond erop. Ze droegen ook een geweer en voelden zichzelf heel wat. De dijken werden weer gemaakt, het water eruit gepompt en Walcheren kon aan de weder opbouw beginnen.
1944 in Grijpskerke, in de jacobcasstraat( toen boonesweg)
Ik ben de tweede van links en was op deze foto 10 jaar oud .
Sonja Modderman Jan Broeke
De stenen van 2 burger slachtoffers uit Grijpskerke